Dat mythevorming onvermijdelijk is verbonden met geschiedenis blijkt duidelijk uit volgend voorbeeld.
Volgens de Engelse generaal Cavalié Mercer (1783-1868) namen zo een 6.000 militairen op 29 mei 1815 met hem in de Gavervlakte deel aan de grote parade van de ruiterij goed twee weken voor ze Napoleon in Waterloo zouden verslaan. Anderen echter beweren dat daar die dag 20.000 geallieerde militairen defileerden en volgens nog een andere bron waren er zelfs 40.000.
Als kapitein van de negende brigade van de Royal Horse Artillery, die zou bijdragen tot de overwinning op Napoleon in Waterloo (15 juni 1815), noteerde A. Cavalie Mercer (1783-1868) in zijn “Journal of the Waterloo Campaign” wat hij en zijn manschappen meemaakten sinds hun vertrek uit Engeland (april 1815) tot hun terugkeer (februari 1816). In de eerste hoofdstukken handelt hij o.m. over de laatste voorbereidingen in Engeland en de ontscheping in Oostende, vanwaar hij en zijn mannen via Brugge, Gent, Dendermonde en Aalst aankomen in Ninove en zo langs de Dender verdertrekken naar Geraardsbergen. Tussendoor geeft hij zijn lezers ook mee waar de geallieerde troepen zoal gelegerd zijn : de Foot Guards verblijven in Geraardsbergen en het 10de, het 15de en het 18de huzarenregiment zijn bijeengebracht in en rond Schendelbeke.
Grote Parade van de Ruiterij
Het tiende hoofdstuk handelt over de “Grote parade van de ruiterij” die op 29 mei 1815 in de nabijheid van Geraardsbergen plaatsvond, “in de prachtige beemden aan de oevers van de Dender. Het was een mooie dag en we vertrokken uit Strijtem in de koelte van de ochtend. De wegen, meestal nochtans in vrij goede staat, waren op sommige plaatsen zo toegetakeld door de doortocht van andere
troepen voor ons dat we soms halt moesten houden tot onze
mannen de gaten hadden gevuld met kreupelhout en aarde…”.
“De Dender, die door een uitgestrekt gebied van vruchtbaar,
volkomen vlak weiland vloeit, maakt een bocht van Geraardsbergen naar het dorp Idegem. Het terrein op de linkeroever verheft zich tot een lichte helling, terwijl op de rechteroever de weiden zich zo een halve mijl ver uitstrekken tot aan de voet van een steile beboste heuvel… Dat was het paradeveld en men had er moeilijk een beter kunnen uitkiezen. We werden in drie linies opgesteld…”.
De eerste bestond uit huzaren, de tweede werd gevormd
door zware dragonders en in de derde linie hadden de lichte
dragonders postgevat.
De Parade: een prachtig Schouwspel
“Het was een prachtig schouwspel: de onderbroken linie van de huzaren in een apart maar pittoresk uniform; de sobere maar veel imposantere linie van de zware dragonders, als een vuur van rode baksteen; en dan nog het sterk en levendig voorkomen van de derde linie in hun blauwe uniformen met brede revers in het wit, oker, rood, geel en oranje.
Het geheel tegen de donkere achtergrond van de beboste heuvel bood inderdaad een mooie aanblik. Er waren, naar ik vernam, zo een 6000 manschappen op het veld en terwijl ik rondkeek, in bewondering voor hun mooi uiterlijk, hun volle uitrusting en uitstekende paarden, vroeg ik me af hoe ooit enige troep hun aanvallen zou kunnen overleven en ik wenste dat Napoleon en zijn bevelhebbers hen enkel en alleen konden zien. Mijn wens ging gedeeltelijk in vervulling, want later vernamen we dat er ongetwijfeld een aantal Franse officieren niet alleen aanwezig waren maar … dat ze zich onder de cortège van de hertog (van Berry) hadden gemengd en zo door de rangen reden”.
Verder in het relaas verschijnen dan de hertog van Berry, de hertog van Wellington en prins Blecher, gevolgd door “een enorme cortège waarin vele heel vooraanstaande officieren en vrijwel elke uniform van Europa te zien waren”.
Blecher zei dat hij “in heel zijn leven nog nooit zo iets geweldigs had gezien en hij eindigde met de uitroep: ‘Mein Gott, dere is not von orse in dies batterie wich is not goet for Veldt Marshal’. En Wellington was het met hem eens”.
Na die indrukwekkende parade die achter “‘t Schipken” plaatsvond keerden alle bevelvoerende officieren diezelfde avond nog terug naar Ninove waar lord Uxbridge hun een diner aanbood. Onder de talrijke illustere gasten vermelden we: de hertog van Brunswijk, de erfprins van Oranje, zijn broer prins Frederik, lord Hill en “een menigte illustere namen, buitenlandse en Britse, maar niet één Fransman voor zover ik me herinner”. Aldus het verhaal van een
Engelse militair die nauwkeurig vertelt wat hij zelf meemaakte.
40 duysend peerdevolkerij
Uit een andere pen vloeide het totaal andere verhaal van een man uit Idegem. In zijn dagboek heeft Pieter-Jozef Van Cleemputte (Idegem 1799-1882) het over een veel groter aantal geallieerden. Aangezien onze streekgenoot zich o.m. vergist wat het jaartal betreft (1814 ipv 1815) vermoeden we dat zijn relaas niet tot stand kwam toen hij 16 was maar dat hij pas vele jaren later een verslag schreef “Van de wonderbaere en grosaeme saeken die er zijn vooren gevallen van binnen den tijd van het jaer 1814”. Over de komst van de geallieerden schrijft hij letterlijk dat “in demand van mey 1814 zijn de ingelsche aengekomen en hebben in ydegem en in d’omligende plaetsen hunne woonplaetse gehouden den tijd van 6 weken en een wijnig voor dat zij zijn vertrokken, hebben zij de wonderbaerste saeken verricht dat er geen menschen n’ouyt en hadden gezien, te weten op den gaever, waer op dat er geweest hebben meer als 40 duysend peerdevolkerij en ook menigvuldige canonnen met al de coningen en de prinsen van geheel den weereld”. Twee weken later hebben ze “den coning napoleom ontmoed met
zijn leger wel beset met geschut, op den steenweg van charleroij
boven de capele te Waterloo eene ure en aelf waer de ingelse met haer leger en den coning van rusland en nog menigvuldige andere monarche hebben samen tegen het leger van napoleon sig verweerd waer onder de een en de andere zijn menigvuldige gedoot geweest, maar niet tegenstaende hebben de ingelsche met groote peyne en smerte hebben de victore behouden en daer hebben zij de fransche
vervolgt tot parijs toe en daer hebben zij het leger van de fransche teenemael vernietigt”.
Vingt mille cavaliers
In tegenstelling tot Van Cleemputte, die het door Mercer opgegeven aantal militairen (6000) bijna verzevenvoudigt (40.000) is de minder grote overdrijving (20.000) hier veel meer verspreid. In “Grammont son origine et son histoire” (1840) schrijft Benoît Jouret (1803-1855) dat de grote veldheren van Europa op 29 mei 1815 waren samengekomen in de Gavervlakte: “quelques jours avant la bataille de Waterloo qui changea les destinées de l’ Europe, notre ville fut encore une fois le lieu où se réunirent les personnages les plus marquans de cette époque: le duc de Wellington, le général Howard… Tous ces illustres guerriers étaient venus pour y assister à cette superbe revue de 20.000 hommes de cavalerie anglaise, qui se fit par un beau soleil du printemps, dans les vastes prairies du Gavre, à Onkerzele”….”.
In zijn “Recherches historiques sur la ville de Grammont” (Gand, 1870) schrijft Aug. de Portemont (1814-1886) een verslag dat grote overeenkomst vertoont met dat van Jouret: “Le 29 mai, eut lieu dans la belle plaine du Gavre, à Onkerzeele, le revue d’un corps nombreux
de cavalerie anglo-belge. On porte à vingt mille le nombre de cavaliers, parfaitement montés, qui y figurerent. Un temps superbe favorisa cette magnifique solemnité militaire à laquelle assistèrent trente six généraux, parmi lesquels on remarqua le duc de Wellington, le prince d’Orange…”.
Wellicht geïnspireerd door Jouret en de Portemont laten de meeste jongere publicaties en verscheidene volksverhalen 20.000 militairen paraderen in de Gaver ter voorbereiding van de Slag van Waterloo.
6.000 manschappen worden er 20.000 en zelfs 40.000
Ervan uitgaand dat kapitein Mercer als hogere militair wellicht over de juiste cijfers beschikte en omdat hij vermoedelijk toch geen reden had om het aantal militairen aan te dikken of af te slanken nemen we aan dat er op 29 mei 1815 in de Gavervlakte een parade van “6.000 manschappen op het veld” plaatshad ter voorbereiding van de Slag van Waterloo.
Van de drie verslaggevers uit onze streek is Pieter-Jozef Van Cleemputte, geboren in Idegem in 1799, wellicht de enige die de parade, als zestienjarige, kan hebben meegemaakt. Dat hij het aantal militairen aandikt tot 40.000 kunnen we toeschrijven aan het
vermoeden dat hij zijn verslag vele jaren na het gebeuren aan zijn dagboek toevertrouwt. Zoals hij het gebeuren laat plaatsvinden in 1814 (ipv in 1815) zo heeft zijn verbeelding een gigantisch aantal soldaten laten paraderen.
Benoît Jouret, geboren in 1803, heeft als elfjarige de parade waarschijnlijk niet bijgewoond evenmin als de in 1814 geboren Aug. de Portemont. Allebei studeerden ze rechten en allebei schreven ze een boek over hun geboortestad.We mogen dan ook aannemen dat
hun “zoektocht naar de waar-heid” diepgaander en ernstiger zal zijn geweest dat die van Van Cleemputte wiens handschrift en taalgebruik laten uitschijnen dat hij geen academische vorming had als Jouret en de Portemont. Toch begingen ook laatsgenoemden een
niet geringe overdrijving van 6.000 naar 20.000 militairen.
Mythevorming
Wanneer een hengelaar een echt grote vis boven water haalt dan heeft hij de heel menselijke neiging zijn vangst te laten groeien in de loop van de tijd. Wanneer gelijkaardige overdrijvingen gebeuren met historische feiten of gebeurtenissen spreken we van mythevorming.
We zullen het nooit precies weten waarom het aantal geallieerden in de Gaver zo sterk werd aangedikt en die overdrijving ook vandaag nog blijft leven.
“Alle mensengroepen (steden) proberen de geschiedenis naar hun hand te zetten. De romantiek lanceerde in de 19de eeuw het idee dat elk volk (elke stad) een ziel heeft waarmee het (ze) zich onderscheidt van andere volkeren (steden). Er werden mythen
gecreÎerd om de ideologie van de Belgische natie (onze stad) en de monarchie te doen doorsijpelen” aldus prof. dr. Anne Morelli. Tussen haakjes wijzen we erop dat de citaten ook gelden voor om het even
welke en dus ook voor onze stad.
“Het drama begint wanneer de mythe en het verzinsel in de plaats komen van de geschiedenis…” aldus Anne Morelli in “De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië” (pag. 20). Berchem, 1999.
Albert Schrever
Lees de krant blz 14 en 15 pdf13_01-99